Quasianosteosaurus
Quasianosteosaurus vikinghoegdai is een lid van de Ichthyosauria dat tijdens het vroege Trias leefde in het gebied van het huidige Spitsbergen.
Naamgeving
In 1969 voerde het Muséum national d'histoire naturelle een paleontologische expeditie uit naar Spitsbergen. Bij Sassendalen werd daarbij een ichthyosauriërschedel gevonden. In 1981 en 1982 werd de vondst geïllustreerd door Jean-Michel Mazin maar verder voornamelijk verwaarloosd.
In 2003 werd de typesoort Quasianosteosaurus vikinghoegdai benoemd en beschreven door Michael Werner Maisch en Andreas Theodor Matzke. De geslachtsnaam is afgeleid van het Latijn quasi, "bijna", en het Grieks anosteos, "zonder bot", een verwijzing naar het feit dat de schedel voornamelijk als afdruk bewaard is gebleven. De soortaanduiding is afgeleid van Vikinghøgda, de "Vikinghoogte", alwaar het fossiel gevonden is.
Het holotype MNHN Nr. SVT 331 is gevonden in een laag kalksteen van de Sticky Keep-formatie die dateert uit het het Olenekien. Het bestaat uit twee blokken. Het ene blok omvat de rechterachterkant van een schedel. Het is grotendeels zichtbaar als een natuurlijke mal, waarvan een latex afgietsel is gemaakt. Alleen het voorste schedeldak is als bot bewaard. Het tweede blok omvat het middelste deel van de rechteronderkaak en een stuk van het rechterbovenkaaksbeen.
Beschrijving
De oorspronkelijke lengte van de schedel is geschat op een halve meter. Dat wijst op een lichaamslengte van ruwweg drie meter. Dat maakt Quasianosteosaurus tot de grootste bekende ichthyosauriër uit de vroege Trias.
Verschillende kenmerkende eigenschappen werden aangegeven. Het gedeelte van de schedel achter de oogkas is meer dan half zo lang als de diameter van de oogkas. Er is een grote inkeping tussen het jukbeen en het quadratojugale. Deze twee elementen raken elkaar niet maar de opgaande tak van het jukbeen bereikt de voorste neergaande tak van het squamosum. Het squamosum is extreem groot maar wordt van het bovenste slaapvenster gedrongen door het postorbitale en het supratemporale. Het quadratojugale is zeer klein en stiftvormig met een goed ontwikkelde tak naar het quadratum. Het postorbitale heeft een zeer uitgebreide achterste beenplaat die vermoedelijk bijdraagt aan het bovenste slaapvenster. Het jukbeen is slank en smal met een kleine achterste onderste uitloper. Het bovenkaakbeen heeft een kleine en lage tak achter het neusgat. Het neusbeen reikt ver achter de oogkas. Prefrontale en postfrontale vormen een beennaad in de bovenrand van de oogkas. Het gebit bestaat uit eenvormige grote puntige gelijkmatig geplaatste tanden met goed gevormd plicidentine. Zowel de maxillaire als dentaire tanden staan in aparte tandkassen.
Er zijn minstens zeven tanden in het bovenkaaksbeen en vermoedelijk negen in het dentarium. Vooral de grootte van die laatste is opmerkelijk. Zelfs de kleinste achterste tand heeft een lengte gelijk aan die van de hele onderkaaktak.
Fylogenie
Quasianosteosaurus is in 2003 door een analyse basaal geplaatst, als zustertaxon van de Hueneosauria, net boven Parvinatator in de stamboom.
Latere analyses kwamen uit op een veel meer afgeleide positie:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Literatuur
- Mazin, J.-M. 1981. "Grippia longirostris Wiman, 1929, un Ichthyopterygia primitif du Trias inférieur du Spitsberg". Bulletin du Muséum National d'Histoire Naturelle. 4: 317–340
- Michael W. Maisch & Andreas T. Matzke. 2003. "Observations on Triassic ichthyosaurs. Part XII. A new Early Triassic ichthyosaur genus from Spitzbergen". Neues Jahrbuch für Geologie und Paläontologie, Abhandlungen. 229(3): 317–338