Buitenleen

Een buitenleen, ook wel groot leen genoemd,[1] was een leen dat weliswaar geen deel uitmaakte van een graafschap (of ander vorstendom), maar wel voor een leenhof moest worden verheven.[2] Bijvoorbeeld de rechten op inkomsten van een molen of veerpont werden door het leenhof toegewezen (verheven).

Enkele voorbeelden van buitenlenen van het Land van Valkenburg zijn:

  • Kasteel Stein
  • Kasteel Wolfrath
  • Leut
  • Visserweert
Bronnen, noten en/of referenties
  1. Wynandsrade, in Jaarboek van Limburgs Geschied- en Oudheidkundliche Genootschap 35 (11900), p. 570: "Wynandsrade was eene rijksheerlijkheid met hooge, middelbare en lage justitie. Zij moest als een groot leen (buitenleen) voor het leenhof van Valkenburg verheven worden (1)."
  2. P.L. Nève, Het rijkskamergerecht en de Nederlanden: Competentie, territoir, archieven, Assen, 1972, p. 364: "... en Leut vormde, evenals Elsloo een zogenaamd buitenleen van Valkenburg: het maakte geen deel uit van het graafschap, doch moest wel voor de Valkenburgse leenhof verheven worden."